Vluchtheuvelgemeente te Zetten
|
||||||||||||||||||
|
HISTORIE In
1870 is de
Vluchtheuvelkerk in
Zetten ingewijd.
Maar wat ging daar
aan vooraf en hoe ontwikkelde de kerk
zich tot de Vluchtheuvelkerk van
nu? Ds.
Ottho Gerhard
Heldring werd in
1804 geboren te
Zevenaar, toen
Duits, maar sinds
1816 weer
Nederlands. Zijn
vader was daar
predikant. Heldring
studeerde theologie
aan de Utrechtse
Universiteit van
1820- 1826; het
burgerlijk
rationalisme
stempelde de
theologie tot
deugdenleer, de
godsdienst tot een
dorre tak aan de
boom der
wijsbegeerte. Nog
lang bleef de
godsdienst teveel
wetenschap, te
weinig een zaak van
het hart. In 1826
werd hij predikant
in Hemmen in de
Betuwe, waar hij
bleef tot zijn
emeritaat in 1867.
Bij het voorbereiden
van zijn kerstpreek
op de avond voor
Kerstmis kwam hij
tot het inzicht, dat
de weg van den
Christen een andere
als die der deugd,
een weg des geloofs
is; het gaat om de
gerechtigheid die in
Jezus Christus is.
Door de gevolgen van
een der periodieke
overstromingen in
dat jaar kreeg hij
te maken met de
daaruit
voortvloeiende
ellende en de
bittere armoede die
er heerste. In vele
artikelen en
volksboekjes heeft
hij het vraagstuk
van de armoede aan
de orde gesteld en
voor het scheppen
van werk gepleit. Heldring's
naam is voor altijd
verbonden aan het
werk van de
Heldringstichtingen,
dat in het naburige
Zetten begonnen is.
De aanzet hiertoe
begon in Gouda, waar
hij in 1847 een
bezoek bracht aan de
vrouwengevangenis;
de indrukken die hij
daar onderging waren
beslissend voor een
nieuwe periode in
zijn leven. Hem
bleek, dat er voor
verwaarloosde
meisjes geen opvang
was, wanneer zij uit
de gevangenis
ontslagen werden,
met als gevolg, dat
zij meestal in de
prostitutie terecht
kwamen. Dankzij een
grote
inzamelingsactie kon
hij in Zetten een
bierbrouwerij kopen,
die na een
verbouwing in 1848
als "asyl
Steenbeek" ging
fungeren voor de
opvang van
verwaarloosde
meisjes en
ex-gevangenen. De
eerste directrice
was zuster Pietje
Voute, die dertig
jaar van haar leven
benevens haar gehele
vermogen aan
"Steenbeek"
heeft geschonken. Andere
slachtoffers van de
verpauperde
maatschappij werden
in de tweede Zettens
inrichting
opgenomen. In 1856
werd Talitha Kumi
opgericht, dat bij
de opening onderdak
bood aan honderd
kinderen onder de 16
jaar. In 1861 opende
Bethel zijn deuren
voor zedelijk gevaar
lopende meisjes
boven de 16 jaar. In
1864 kwam de
Kweekschool voor
Christelijke
Onderwijzeressen tot
stand, waar meisjes
opgeleid werden tot
gouvernantes en
onderwijzeressen, de
eerste in het land
op christelijke
grondslag, die er
zonder staatshulp
moest zien te komen.
Met al dit werk
bleef Heldring als
predikant van Hemmen
werkzaam tot zijn
emeritaat in 1867;
in dat jaar kreeg
hij in Zetten een
eigen
directeurswoning.
Zijn werk werd
bekroond met de bouw
van een
gestichtskerkje als
middelpunt: de
Vluchtheuvelkerk. De
gedachte de kerk op
een hoge, speciaal
daartoe opgeworpen
terp te doen
verrijzen (ook wel
vluchtkerkwoerd
genoemd, zie boek Veilige
oorden bij hoog
water pag
126-129), ging
terug tot het jaar
waarin Heldring de
pastorie in Hemmen
betrokken had en
toen het water bij
de zoveelste
dijkbreuk ook de
pastorie omspoelde
(1827). Op de zwaar
geplafonneerde
zolder kon aan 300
mensen onderdak
worden geboden. Het
ontwerpen van de
heuvel werd voor fl
4600 (gulden)
aanbesteed met
glooiingen over een
halve bunder,
uitgestrekt en 1.30
Ned. el boven de
hoogste waterstand bij de dijkdoorbraak
in 1800 gemeten. In
1870 werd de
Vluchtheuvelkerk
ingewijd; op het klokketorentje staat
als windwijzer een
hand, die naar boven
wijst. In 1897 is de
kerk uitgebreid met
een westvleugel. N.B.: Voor de meeste
gegevens is geput
uit het boek
"In Gods Naam -
Acht levens voor
anderen - van Johan
Winklier, verschenen
bij de N.V.
Arbeiderspers te
Amsterdam in 1950.
Verder is
gebruikgemaakt van
de publicatie
"Hoog water in
de Betuwe" van
mevrouw I. Hittema
opgenomen in een van
de nummers van de
INZET Zetten-Hemmen.
Presentatie
van de
Vluchtheuvelgemeente
op de vergadering
van de classicale
vergadering Nijmegen
op 22 september
2015. Toen ik in april
2013 bevestigd werd
als predikant van de
Vluchtheuvel in
Zetten, besefte ik
maar al te goed dat
ik neerknielde op
historische grond.
Deze heuvel was als
toevluchtsoord bij
overstromingen
opgeworpen op
initiatief van de
beroemde negentiende
eeuwse predikant
Ottho Gerhard
Heldring, die ook
deze kerk had laten
bouwen. Zijn
stichtingen hebben
decennia lang het
leven in Zetten beïnvloed.
Zij staan vermeld op
een groot bord dat
zijn vrienden na
zijn overlijden
achter de preekstoel
hebben geplaatst.
Zijn graf aan de
voet van de
Vluchtheuvel draagt
het opschrift ‘De
liefde vergaat
nimmermeer’. Het
kon niet anders, dan
dat ik mij meteen na
mijn intrede in
Heldrings leven en
werk ging verdiepen.
Wie was deze
Heldring? Ottho
Gerhard Heldring
leefde van
1804-1876. Hij werd
geboren in Zevenaar,
dat toen nog Duits
was. In 1926 werd
Heldring predikant
in Hemmen. Er volgde
een tijd van rampen:
twee
cholera-epidemieën,
in Nederland
mislukte
aardappeloogsten, in
Europa mislukte
graanoogsten, een
economische crisis
in Nederland als
gevolg van
afscheiding van de
Belgen. Bovendien
werd de Betuwe
geregeld getroffen
door overstromingen.
Vele mensen kwamen
in bittere armoede
terecht. Heldring
trok zich hun lot
aan. Hij schreef
erover in de krant
dingen als: Vierhonderd
bedelaars in 3 dagen
voor Kerstmis aan de
deur. Bezocht een
strohut van een
Roomse vrouw, die
vaak tot mij kwam,
in een waterpoel
gelegen, met een
huisgezin met acht
kinderen, zonder
iets. Het vuur
stookte men op de
natte grond, waarbij
de kinderen op hun
buiken lagen. De
brandstof was een
weinig stro. Etc. Deze
ingezonden stukken
leverden giften op,
waardoor Heldring
broden kon kopen en
uitdelen. Maar hij
werd ook beschuldigd
van oproer tegen de
regering. Dit
gebeurde allemaal in
een tijd waarin de
theologie onder
invloed van
rationalisme een
soort deugdenleer
geworden. Godsdienst
was vooral een zaak
van het hoofd en
weinig van het hart.
Toen
Heldring in Hemmen
kwam, was hij
helemaal niet zo erg
van zijn roeping
overtuigd. Maar op
kerstavond kreeg hij
een inzicht dat hij
zelf zijn bekering
noemt. Bij het
voorbereiden van de
kerstpreek vroeg hij
zich af waarom
Christus als kind op
aarde kwam. Toen hij
daarover nadacht,
ontdekte hij dat de
weg van een Christen
niet de weg van de
deugd is, maar een
geloofsweg. Heldring
besefte: het gaat
niet om mijn
ijver of deugd,
niet om mijn
geloof, hoop of
liefde, maar alleen
om de gerechtigheid
die Jezus Christus
is. Met andere woorden:
Heldring besefte dat
een christen niet
leeft van eigen
prestaties of
vroomheid, maar van
overgave aan Gods
liefde waarvan
Christus het Gelaat
is. Heldring zag in
dat een gelovige
door overgave als
een nieuwe mens
geboren wordt,
waarbij
de
zachtmoedigheid en
nederigheid van
Christus in hem of
haar tot leven
komen. Vanuit dit
inzicht vond
Heldring dat het
erom gaat medemensen
in nood met liefde
tegemoet te treden,
niet uit een soort
van burgerdeugd,
maar vanuit het
evangelie, opdat zij
niet alleen
geestelijk, maar ook
maatschappelijk een
nieuw begin kunnen
maken. Heldring was
bepaald geen
zweverige gelovige.
Hij was een man die
zijn geloof handen
en voeten gaf.
‘Geef werk, scherp
werk!’ was zijn
adagium. Het zou
interessant zijn te
weten hoe Heldring
zou reageren op de
vluchtelingenstroom
van vandaag…
Heldrings
inspanningen zijn
des te meer
bijzonder als je
bedenkt dat hij dit
allemaal deed in een
tijd waarin de kerk
zich niet met het
maatschappelijke
leven bemoeide! Hij
voelde zich
aangetrokken tot de
beweging van het Réveil,
die in Zwitserland
begon en weer ruimte
bood voor een
persoonlijke
geloofsbeleving. Tot
deze groep hoorden
ook bekende mensen
als Bilderdijk en
Groen van
Prinsterer. Aan
inspanningen van het
Réveil is te danken
dat Nederland
uiteindelijk de
slavernij heeft
afgeschaft. Heldring
was een fervent
wandelaar. Zo kwam
hij ook in
Hoenderloo, dat toen
nog een dorp van
plaggenhutten was.
Hij sloeg er een
put, stichtte een
kerk en een school.
Op verzoek stichtte
hij in Hoenderloo
ook een tehuis voor
verpauperde jongens,
waarvan er veel net
uit de gevangenis
waren ontslagen.
Voor meisjes was er
nog geen tehuis. Dat
veranderde toen een
meisje rechtstreeks
uit de gevangenis in
Gouda naar de
pastorie in Hemmen
werd gestuurd. Zij
vertelde Heldring
over de ontberingen
die zij in de
gevangenis geleden
had. Korte tijd
later overleed zij
eraan. Heldring ging
in de gevangenis
kijken en trof daar
vreselijke
omstandigheden aan.
Enkele vrouwen
smeekten hem hen te
helpen als zij
vrijkomen. Want
zonder hulp was
prostitutie hun
enige mogelijkheid. Toen
Heldring 43 was,
raakte hij
overspannen. Om te
herstellen vertrok
hij naar het Duitse
Mariënberg bij
Boppard voor de toen
gebruikelijk
koudwaterkuur. Een
aantal Nederlanders
vroeg hem op zondag
voor hen te preken.
Hij las de woorden
van Ezechiël 34:
‘De zwakken sterkt
u niet, en het zieke
heelt u niet en
verbindt u niet;
maar u heerst over
hen met strengheid
en hardheid.’ Deze
woorden hebben
Heldring diep
geraakt. Hij had het
gevoel alsof ze
rechtstreeks tegen
hem werden gezegd!
(Dit De kanselbijbel
in Hemmen ligt nog
altijd bij deze
woorden open!) Zij
waren voor Heldring
de aanzet om een
huis voor
‘gevallen
meisjes’ te
stichten in de
Zettense
bierbrouwerij
Steenbeek (1848).
Hij werd daarbij
geholpen door
vermogende vrienden
uit de kring van het
Réveil. Dit
gebeurde in een tijd
waarin er op
‘gevallenen’
werd neergekeken en
zij aan hun lot
werden overgelaten. Er
volgden in de jaren
erna nog veel meer
stichtingen: Talitha
Kumi voor
verwaarloosde jonge
meisjes die het
gevaar lopen in de
prostitutie terecht
te komen; Bethel:
Voor verwaarloosde
meisjes boven de 16;
Christelijke
Normaalschool voor
keurige meisjes uit
niet-fortuinlijke
gezinnen; al die
tijd bleef Heldring
werken in Hemmen! In
1867 ging hij naar
40 werkjaren met
emeritaat en betrok
in Zetten de
directeurswoning te
midden van zijn
stichtingen. In 1870
verrees de
Vluchtheuvelkerk als
middelpunt van de
gestichten, als
vluchtplaats bij
overstromingen. Op
de toren van de kerk
is een hand
geplaatst met een
opgestoken vinger
die naar de hemel
wijst. Aan de voet
van de Vluchtheuvel
is Heldring 6 jaar
later begraven, na
een dienst onder
leiding van zijn
goede vriend
professor Nicolaas
Beets, bekend als
auteur van de Camera
Obscura. En
nu? Ik besef dat het
al bijna andere
halve eeuw geleden
is dat de
Vluchtheuvelgemeente
ontstond. Met
toestemming van de
Dorpskerk werd het
een
gestichtsgemeente,
zodat de pastorale
zorg aan de pupillen
gewaarborgd was. De
classis vormde in
die tijd de
kerkenraad. Pas met
ingang van de
kerkorde van 1951
kreeg de
Vluchtheuvel een
eigen kerkenraad. De
huidige kerkorde
kent geen
gestichtsgemeenten
meer. De
Vluchtheuvel is nu
een hervormde
gemeente binnen de
PKN, geen
deelgemeente van de
Dorpskerk, maar een
aparte gemeente. In
het verleden waren
de predikanten van
de
Vluchtheuvelgemeente
ook in dienst van de
Heldringsstichting,
eerst als
predikant-directeur,
later als
vertrouwenspersonen.
Ik ben de eerste
predikant die zonder
de
Heldringsstichting
is uitgezocht en
beroepen. En
een aparte gemeente
is het ook! In de
Vluchtheuvel vind ik
een kleine
gemeenschap van
mensen met
uiteenlopende
geloofsopvattingen.
Zij staan voor
elkaar klaar, maar
laten elkaar ook
vrij. De leeftijd in
de kerk is hoog, het
opleidingsniveau
ook. Het is een
gemeente die zich
niet graag in vast
vormen laat gieten.
Graag wordt er geëxperimenteerd
met verschillende
soorten vieringen.
Veel mensen in de
gemeente hebben het
nodige meegemaakt.
Ik word er
bijvoorbeeld stil
van als ik bedenk
hoeveel van hen een
kind hebben
verloren... Een
aantal gemeenteleden
heeft in hun jeugd
beklemming opgelopen
in strengere kerken.
Blijkbaar is er toch
verlangen naar
kerkelijke
gemeenschap rond de
Schrift, anders zou
men de kerk allang
hebben verlaten. Dit
verlangen boeit mij
uitermate. Door mijn
eigen ontwikkeling
ben ik gegrepen door
geestelijke
begeleiding. Ik
schrijf in dat kader
een proefschrift aan
het Titus Brandsma
Instituut in
Nijmegen. Door wat
ik heb ervaren en
geleerd ben ik
gespitst op het
verlangen van
mensen. Ik besef dat
wij veel in ons
leven kunnen
organiseren. We
kunnen een carrière
uitstippelen, een
studie plannen, een
huis zien te
bemachtigen, maar
ons verlangen
overkomt ons. We
treffen het in
onszelf aan. Het is
alsof een Ander ons
naar de toekomst
trekt. Ik ervaar
verlangen als de
trekkracht van God.
Het verlangen kan zo
sterk worden dat het
ons voorbij onze
bezorgdheid van
onszelf trekt in de
richting van Gods
Koninkrijk. In
elke mens dient het
verlangen zich op
een andere manier
aan. Ik hoop vanuit
het evangelie het
verlangen in al die
verschillende
Vluchtheuvelaars
naar buiten te mogen
kijken en te
luisteren, zodat
mensen bezield in
het leven kunnen
staan. En ik hoop
dat zij mijn
verlangen naar
buiten blijven
kijken en luisteren.
Daarvoor zijn elkaar
gegeven. Het vraagt
wel om vertrouwen.
Ik heb gevoeld dat
dat moest groeien.
Het vraagt ook om
taal, om de
golflengte te vinden
waarop je elkaar
kunt bereiken.
Heldring en ik zijn
misschien wat meer
geneigd geijkte
geloofstaal te
gebruiken dan de
gemiddelde
Vluchtheuvelaar.
Daarom voel ik mij
voor de uitdaging
geplaatst een taal
te vinden die het
evangelie recht
doet, maar toch
verstaanbaar is voor
mensen vandaag. In
mijn eigen
leefomgeving, de
buurt va Zwolle,
oefen ik dat. De
Vluchtheuvel is voor
mij een ideale
oefenplek! Ik heb de
gemeente inmiddels
in mijn hart
gesloten. Ondertussen
blijft Heldring een
bron van inspiratie.
Hij kon het appèl
niet weerstaan dat
hij voelde als hij
keek in de ogen van
mensen in nood. Zijn
verlangen om de
liefde van Christus
te delen, nam hem op
sleeptouw, ondanks
de weerstand die hij
ondervond. Ik
vraag mij af: welk
verlangen trekt aan
mij? Welk verlangen
trekt aan ons…?
Laten we het gerust
in onze eigen taal
zeggen, of die nu
orthodox,
evangelicaal,
vrijzinnig of wat
dan ook is. De taal
en de kerk zijn geen
doel op zich. Waar
het uiteindelijk om
gaat is het
Koninkrijk van God.
Toch? September
2015 Mariska
van Beusichem
|
|||||||||||||||||